Mannen en zonnebrandcrême, dat loopt vaak stroef. Niet gesmeerd, in elk geval.
Mijn ouders voerden in de jaren 70 en 80 al elke zomer smeuïge smeer-discussies op de camping in Zuid Frankrijk, met een jaarlijkse glansrol voor de gemankeerde argumentatie van mijn vader: ‘Ik gebruik dat spul niet, want ik heb nooit problemen met de zon!’ En die knalrode rug ‘ging vanzelf over.’ Het offer van enkele dagen in isolatie bij de vouwcaravan met een Puzzelvaria boekje woog voor pa kennelijk niet op tegen de vrijheid van een smeerloze vakantie. Afgezien van een kortstondig foeterende moeder lieten wij deze eigenzinnige stompzinnigheid voor wat ie was. We hadden wel iets anders aan onze ingesmeerde koppies. Zon, zee en strand.
Een voormalig huisgenoot cq zelfbenoemd zonaanbidder, bleek eveneens een diehard smeerweigeraar. Bij zomers weer moest er buiten bier gedronken worden. Tuurlijk ging ik mee. Eenmaal op het zonovergoten terras van dienst wuifde hij mijn meegebrachte factor 30 steevast weg met de woorden ‘Ik ben geen mietje.’ Uitgeluld.
Smeerangsthazerij is nog altijd actueel. Vriendlief slaat ook liever over, met het bedenkelijke excuus ‘dat je de boel dan dichtsmeert en dat is niet goed voor je huid.’ Zucht.
Persoonlijk hanteer ik juist graag de nodige smeersels. Gewoon om mijn droge huid te bestrijden, want voor huidkanker hoef ik toch niet bang te zijn. Dat is alleen voor mietjes…