Al zeker drie keer is ie hartstochtelijk kuchend langs de balie gewandeld. Maar ondergetekende heeft uitgerekend vandaag besloten om geen sjoege meer te geven. Onverstoorbaar kijk ik naar het beeldscherm, alsof de ledenadministratie van de sportschool het meest boeiende is dat me de laatste tijd onder ogen kwam. Maakt me niet uit, ik moet van Herman af. Het liefst voorgoed.
Herman is al jaren vaste klant van de sportschool en sinds ik ooit de, naar later bleek, kapitale blunder beging om te vragen wat voor werk hij nou eigenlijk deed, ben ik van hem. Elke week minstens een half uur. Ach weet je, Herman is geen nare man, ook geen foute man. Dat niet, hij praat gewoon heel lang, veel, hard en bovenal hemeltergend saai. Dat wil zeggen, het lukt me niet om er iets van te onthouden.
‘Ik ben chemisch analist’ was zijn antwoord. De eerste alarmbel was een feit, maar ik negeerde hem. Sterker, ik stelde de cruciale tweede vraag: ‘Wat houdt dat in dan?’ Vanaf dat moment lulde Herman maar raak. Zonder klemtoon, zonder interpunctie en zonder oog voor mijn beschamende signalen van desinteresse (luidkeels gapen, spelletje op m’n mobiel, doodleuk een ander gesprek beginnen…ja echt, mea culpa, mea culpa). Van kurkdroge vakinhoudelijkheid tot chemisch analytische glamourparty’s met dure vrouwen en zakenreizen over de gehele aardbol (ja, weet ik veel wat er in Nepal chemisch te analyseren valt) bleef ik Hermans prooi, zijn grote tanden onwrikbaar in mijn nekvel.
Heel eerlijk, Herman zou te behappen zijn als ie nog enigszins een soort van smeuïge verschijning was. Maar je raadt het al, het zit hem niet mee. En mij ook niet. ’s Mans gebit bijvoorbeeld, is veel te groot. Kan ook optisch bedrog zijn, omdat ie altijd zo dicht bij me staat. Daardoor weet ik bijvoorbeeld dat Herman reeds voor aanvang van de workout een aroma van gerecyclede transpiratie bij zich draagt. Van die dingen.
Nu ik toch op de eerlijke toer ben…ik heb gewoon moeite met mensen afwijzen of teleurstellen. Nader inwendig onderzoek leert me dat ik uiteindelijk vooral mezelf teleurstel als ik me blijf opofferen voor de Hermans van deze wereld. ‘Dus dat gaan we niet meer doen’ sommeerde ik mezelf vanochtend in de spiegel. En met succes, want inmiddels heb ik al een vierde kuchende zweetwalm weten te pareren. Chapeau! Al zeg ik het zelf.
Intussen zie ik het sujet vanuit mijn ooghoek bij de uitgang (kijk, dat is hoopgevend!) nog snel een babbeltje met mijn collega meepikken. Kan een steek van jaloezie nauwelijks onderdrukken als zij hem binnen een minuut alweer kwijt is. Vervolgens beent ze op me af: ‘Zou je wat klantvriendelijker willen zijn? Die man klaagde dat jij hem niet begroette. Hij komt niet meer terug. Chapeau!’